Luke 3

1En in het vijftiende jaar der regering van den keizer Tiberius, als Pontius Pilatus stadhouder was over Judea, en Herodes een viervorst over Galilea, en Filippus, zijn broeder, een viervorst over Iturea en over het land Trachonitis, en Lysanias een viervorst over Abilene;
  Tiberius, Deze was de derde keizer in het Romeinse rijk, die na Augustus in het rijk is gevolgd, onder wiens regering Christus ook gestorven is.
,
  Pontius Pilatus stadhouder was over Judea, Nadat Archelaus, de oudste zoon van Heródes den Grote, die over Judea regeerde, Mat 2:22 , om zijn kwaad bestuur door de Romeinen verbannen was, hebben de Romeinse keizers hetzelfde land voortaan door hunne stadhouders laten regeren, van wie deze Pilatus de vijfde geweest is. Het overige van het land Kanaän werd door de andere zoon van Heródes geregeerd.
,
  een viervorst over Galilea, Van deze viervorsten zie de aantekeningen Mat 14:1 , in wier landen, die hier genoemd worden, Christus veel gepredikt heeft, gelijk ook in Abilene, hetwelk in Dekapolis lag; Mat 4:25 ; Mar 5:20 .
2Onder de hogepriesters Annas en Kajafas, geschiedde het woord Gods tot Johannes, den zoon van Zacharias, in de woestijn.
 Annas en Kajafas, Annas was de schoonvader van Kajafas, Joh 18:13 , en zij worden hier als twee hogepriesters gesteld, òf omdat de hogepriesters altijd een plaatsvervanger hadden, die, als zij onrein of ziek waren, hunne plaats bewaarde; zie Num 4:32 ; 1Ki 4:4 ; 2Ki 23:4 , en 2Ki 25:18 ; òf omdat zij toen ten tijde de ene het ene jaar en de andere het andere jaar het hogepriesterambt bedienden. Zie Joh 11:49 , Joh 11:51 , en Act 4:6 , alzo de opvolging van de rechte hogepriesters, van Aäron afkomstig, in verwarring was gekomen, en dat ambt nu ene weldaad of gift der Romeinen was geworden.
,
 in de woestijn Van deze woestijn, zie Mat 3:1 .
3En hij kwam in al het omliggende land der Jordaan, predikende den doop der bekering tot vergeving der zonden. 4Gelijk geschreven is in het boek der woorden van Jesaja, den profeet, zeggende: De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht!
 De stem des roependen in de woestijn Van deze stem en profetie zie de aantekeningen Mat 3:3 , en Isa 40:3 .
5Alle dal zal gevuld worden, en alle berg en heuvel zal vernederd worden, en de kromme wegen zullen tot een rechten weg worden, en de oneffen tot effen wegen. 6En alle vlees zal de zaligheid Gods zien.
 alle vlees zal Dat is, allerlei soorten van mensen. Zie Joe 2:28 ; Act 2:17 .
,
 de zaligheid Gods zien Zie Luk 2:30 .
7Hij zeide dan tot de scharen, die uitkwamen , om van hem gedoopt te worden: Gij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn?
 adderengebroedsels, Deze zijn ene soort van slangen, die zeer venijnig zijn. Zie Act 28:3 , Act 28:6 .
8Brengt dan vruchten voort der bekering waardig; en begint niet te zeggen bij uzelven: Wij hebben Abraham tot een vader; want ik zeg u, dat God zelfs uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken.
 waardig; Of, betamelijk; en met de ware bekering overeenkomende.
,
 bij uzelven Grieks in uzelven.
9En de bijl ligt ook alrede aan den wortel der bomen; alle boom dan, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen, en in het vuur geworpen.
 de bijl ligt ook alrede aan den wortel der bomen; Dat is, de straf Gods is bereid en nakende voor degenen, die, de predikatie des Evangelies horende, gene vruchten voortbrengen.
10En de scharen vraagden hem, zeggende: Wat zullen wij dan doen?
 Wat zullen wij dan doen? Namelijk om deze straf te ontgaan en zalig te worden.
11En hij, antwoordende, zeide tot hen: Die twee rokken heeft, dele hem mede, die geen heeft; en die spijze heeft, doe desgelijks.
 dele hem mede, die geen heeft; Dat is, betoonde alzo de liefde tot zijn armen evennaaste, dat eer hij hem gebrek zou laten lijden, hij liever hem een van zijne rokken en een deel van zijn nodige spijs geve.
12En er kwamen ook tollenaars om gedoopt te worden, en zeiden tot hem: Meester! wat zullen wij doen? 13En hij zeide tot hen: Eist niet meer, dan hetgeen u gezet is.
 gezet is Namelijk van de hoge overheid.
14En hem vraagden ook de krijgslieden, zeggende: En wij, wat zullen wij doen? En hij zeide tot hen: Doet niemand overlast, en ontvreemdt niemand het zijne met bedrog, en laat u vergenoegen met uw bezoldigingen.
 Doet niemand overlast, Het Griekse woord betekent iemand herwaarts en derwaarts slingeren of schudden; alzo dat hier allerlei stroperij, moedwil en onbillijk geweld den krijgslieden verboden wordt.
,
 ontvreemdt niemand het zijne met bedrog, Het Griekse woord betekent wel iemand valselijk beschuldigen, maar Lukas gebruikt dit woord in zulken zin als het hier overgezet is, gelijk blijkt Luk 19:8 .
15En als het volk verwachtte, en allen in hun harten overleiden van Johannes, of hij niet mogelijk de Christus ware;
 verwachtte, Of, in verwachting stond; namelijk van de komst van den Messias.
16Zo antwoordde Johannes aan allen, zeggende: Ik doop u wel met water; maar Hij komt, Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben den riem van Zijn schoenen te ontbinden; Deze zal u dopen met den Heiligen Geest en met vuur;
 met den Heiligen Geest Grieks in.
,
 vuur; Zie Mat 3:11 .
17Wiens wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren, en de tarwe zal Hij in Zijn schuur samenbrengen; maar het kaf zal Hij met onuitblusselijk vuur verbranden.
 wan in Zijn hand is, Of, werpschup. Zie Mat 3:12 .
,
 schuur samenbrengen; Of, korenzolder.
18Hij dan, ook nog vele andere dingen vermanende, verkondigde den volke het Evangelie. 19Maar als Herodes, de viervorst, van hem bestraft werd, om Herodias’ wil, de vrouw van Filippus, zijn broeder, en over alle boze stukken, die Herodes deed,
  Heródes, Zie van deze geschiedenis breder Mat 14:3 .
20Zo heeft hij ook dit nog boven alles daar toegedaan, dat hij Johannes in de gevangenis gesloten heeft. 21En het geschiedde, toen al het volk gedoopt werd, en Jezus ook gedoopt was, en bad, dat de hemel geopend werd; 22En dat de Heilige Geest op Hem nederdaalde, in lichamelijke gedaante, gelijk een duif; en dat er een stem geschiedde uit den hemel, zeggende: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen!
 Heilige Geest op Hem nederdaalde, Zie hiervan Mat 3:16 .
23En Hij, Jezus, begon omtrent dertig jaren oud te wezen, zijnde ( alzo men meende) de zoon van Jozef, den zoon van Heli,
 dertig jaren oud te wezen, Dezen ouderdom moesten de priesters hebben, eer zij hun ambt ten volle mochten bedienen, Num 4:3 ; 1Ch 23:3 .
,
 den zoon van Heli, Jozef wordt Mat 1:16 gezegd van Jakob gewonnen of geboren te zijn, maar wordt hier genaamd een zoon van Heli, omdat, gelijk velen menen, hij Maria, die ene dochter van Heli was, getrouwd had; gelijk Ruth ene dochter van Naomi genaamd wordt, omdat zij den zoon van Naomi gehad had, Rth 1:11 .
24Den zoon van Matthat, den zoon van Levi, den zoon van Melchi, den zoon van Janna, den zoon van Jozef, 25Den zoon van Mattathias, den zoon van Amos, den zoon van Naum, den zoon van Esli, den zoon van Naggai, 26Den zoon van Maath, den zoon van Mattathias, den zoon van Semeï, den zoon van Jozef, den zoon van Juda, 27Den zoon van Johannes, den zoon van Rhesa, den zoon van Zorobabel, den zoon van Salathiël, den zoon van Neri,
  Zorobábel, Sommigen menen dat deze Zorobabel en Salathiël dezelfden zijn, die Mat 1:12 verhaalt, houdende dat het geslacht van Salomo in Jechonia zou uitgestorven zijn, uit Jer 22:30 . Doch anderen menen dat deze plaats uit Jeremia alzo kan verstaan worden, dat hij gezegd wordt zonder kinderen te zijn, die als koningen op zijn troon zouden zitten, overmits de koninklijke waardigheid in Jechonia is geëindigd; en menen dat uit 1Ch 3:17 blijkt, dat Jechonia eigen kinderen gehad heeft; en dat derhalve waarschijnlijk is, dat deze Zorobabel en Salathiël uit de linie van Nathan andere personen zijn geweest dan die van wie Mattheüs spreekt: gelijk in verscheidene geslachten, die van een stam afkomstig zijn, dikmaals gebeurt, dat enerlei namen den nakomelingen gegeven worden, waarvan hier in vs.24, 29, een voorbeeld is, alwaar de namen van Mattha of Mattath en Levi tweemalen aan elkander in verscheiden personen gevonden worden.
28Den zoon van Melchi, den zoon van Addi, den zoon van Kosam, den zoon van Elmodam, den zoon van Er, 29Den zoon van Joses, den zoon van Eliëzer, den zoon van Jorim, den zoon van Matthat, den zoon van Levi, 30Den zoon van Simeon, den zoon van Juda, den zoon van Jozef, den zoon van Jonan, den zoon van Eljakim, 31Den zoon van Meleas, den zoon van Mainan, den zoon van Mattatha, den zoon van Nathan, den zoon van David,
 Nathan, den zoon van David, Mattheüs verhaalt het geslachtsregister van David door Salomo op Jozef den man van Maria, maar Lukas verhaalt hier het geslachtsregister van David door Nathan, die een broeder van Salomo en een andere zoon van David was, mede uit Bathseba, 2Sa 5:14 ; 1Ch 3:5 , en 1Ch 14:4 tot op Heli, den vader van Maria, wiens zoon Jozef genaamd wordt, vs.23, omdat hij zijne dochter getrouwd had. Zo is het dan niet vreemd dat alhier andere namen van David tot op Jozef worden gevonden dan bij Mattheüs, omdat zij verscheidene liniën beschrijven; alsook dat Mattheüs minder personen verhaalt dan Lukas, overmits hij verscheidenen uitlaat, om zich binnen het getal van veertien te besluiten. Zie de aantekeningen Mat 1:17 .
32Den zoon van Jesse, den zoon van Obed, den zoon van Booz, den zoon van Salmon, den zoon van Nahasson, 33Den zoon van Aminadab, den zoon van Aram, den zoon van Esrom, den zoon van Fares, den zoon van Juda, 34Den zoon van Jakob, den zoon van Izak, den zoon van Abraham, den zoon van Thara, den zoon van Nachor, 35Den zoon van Saruch, den zoon van Ragau, den zoon van Falek, den zoon van Heber, den zoon van Sala, 36Den zoon van Kaïnan, den zoon van Arfaxad, den zoon van Sem, den zoon van Noe, den zoon van Lamech,
  Kaïnan, Deze naam wordt niet gevonden in het geslachtsregister bij Mozes verhaald, Gen 10:24 , en Gen 11:12 , noch ook 1Ch 1:24 ; maar wordt gevonden in de Griekse overzetting, die onder de Joden toentertijd gebruikelijk was; waarom sommigen menen dat dit ook wel overeenkomt met hetgeen Mozes verhaalt, omdat Arfaxad Saja zou hebben gegenereerd door zijnen zoon Kainan, gelijk men iets dergelijks ook kan zien 1Ch 2:50 en 1Ch 4:1 .
37Den zoon van Mathusala, den zoon van Enoch, den zoon van Jared, den zoon van Malaleel, den zoon van Kaïnan, 38Den zoon van Enos, den zoon van Seth, den zoon van Adam, den zoon van God.
 Adam, den zoon van God Adam wordt hier een zoon Gods genaamd, omdat hij niet is voortgekomen van andere mensen, maar door God zelf naar zijn evenbeeld geschapen, gelijk ook de engelen daarom zonen Gods genaamd worden, Job 1:6 , en Job 38:7 .
Copyright information for DutSVVA